Voor de beste ervaring schakelt u JavaScript in en gebruikt u een moderne browser!
Je gebruikt een niet-ondersteunde browser. Deze site kan er anders uitzien dan je verwacht.
De woorden ‘ja’ en ‘nee’ lijken twee van de meest eenvoudige uitdrukkingen in iedere taal, maar hun toepassing en interpretatie zijn verrassend moeilijk vast te leggen. Dit stellen taalkundigen Floris Roelofsen van de Universiteit van Amsterdam en Donka Farkas van de University of California (Santa Cruz, VS) in een studie die recent gepubliceerd is in het wetenschappelijke tijdschrift 'Language'. Met hun onderzoek naar de werking van ‘ja’ en ‘nee’ laten zij zien dat een beter begrip van deze woorden ook leidt tot inzichten in de werking van vragende en bewerende zinnen in bredere zin.
Vraagteken
Foto: Flickr, cc, Jared Cherup

Roelofsen en Farkas geven een uitgebreide omschrijving van ‘antwoordpartikelen’ (de taalkundige term voor woorden als ‘ja’ en ‘nee’) in verschillende talen en verklaren het complexe verspreidingspatroon van deze woorden. Antwoordpartikelen worden gebruikt in reactie op zowel bewerende als vragende zinnen en geven daarmee inzicht in de semantiek van zulke zinnen. Uitgangspunt in het onderzoek is dat de woorden ‘ja’ en ‘nee’ anaforisch zijn. Dat wil zeggen dat ze een passende antecedent (het woord waarnaar een ander woord verwijst) vereisen en hun interpretatie afhankelijk is van dit antecedent.

Subtiel verschil

‘Vergelijk bijvoorbeeld de vraag ‘Is de deur open?’ met de vraag ‘Is de deur open of dicht?’. De twee vragen zijn equivalent in de zin dat ze precies om dezelfde informatie vragen, namelijk informatie die bepaalt of de deur open of dicht is. Toch kan de eerste vraag met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord worden, en de tweede niet. Hoe kan dat? Blijkbaar zit er toch een subtiel onopgemerkt verschil in betekenis tussen de twee vragen’ licht Roelofsen toe. ‘Intonatie speelt ook een belangrijke rol. Als ik bijvoorbeeld vraag ‘Is Maria naar de film of naar het theater?’, zonder pauze voor het woord ‘of’ en met een stijgende toonhoogte op het eind, kun je antwoorden met ‘ja’ of ‘nee’. Maar met een pauze voor het woord ‘of’ en dalende intonatie op het eind, is het opeens een ander verhaal, dan zijn ‘ja’ en ‘nee’ geen goede antwoorden meer. Tot slot is het ook belangrijk of de beantwoorde zin positief of negatief is. Als ik zeg ‘Fred komt vandaag niet’, kun jij dat beamen met ‘Nee, dat is waar’. Maar als ik iets positiefs zeg, bijvoorbeeld ‘Fred komt vandaag’, dan kan een bevestigend antwoord alleen met ‘ja’ geformuleerd worden; in dit geval zou het absurd zijn om te antwoorden ‘Nee, dat is waar’.

Praktische toepassing

‘We zijn begonnen met ‘yes’ en ‘no’ in het Engels om te komen tot een typologie van antwoordpartikelen en een reeks taalvergelijkende voorspellingen. Deze voorspellingen hebben we vervolgens getoetst met data uit andere talen: Roemeens, Hongaars, Frans en Duits’, aldus Roelofsen. ‘Hieruit hebben we kunnen concluderen dat er heel veel verschillende antwoordsystemen zijn, veel meer dan je zou denken, en dat de meeste systemen behoorlijk complex zijn. Toch is er, op een wat abstracter niveau, iets dat alle talen gemeen hebben.’ De onderzoeksresultaten zijn direct toepasbaar, bijvoorbeeld in computersystemen die geautomatiseerde klantenservice verzorgen. Roelofsen en Farkas gaan komend jaar samenwerken met een groot bedrijf in deze branche, om met de verkregen inzichten hun systeem te verbeteren, in tien verschillende talen.

Publicatiegegevens

Floris Roelofsen & Donka F. Farkas: ‘Polarity Particle Responses as a Window onto the Interpretation of Questions and Assertions’, in: Language (juni 2015).